door Dr. A. Vannieuwenburg 16-05-2020

Nu ook de ziel van de kleuter ?

De Raad van State,  afdeling Wetgeving , maakte enkele dagen geleden zijn advies (67.151/1; 30 april 2020)  bekend over een voorontwerp van onderwijsdecreet van de Vlaamse Gemeenschap.

Het is, rekening houdende met de te behandelen delicate en complexe materie, een vrij uitgebreide tekst (35 blz.) waarin onvermijdelijk ook aandacht wordt geschonken, niet enkel aan de gevolgen van de uitbreiding van de leerplicht (verlagen van de leeftijd van 6 naar 5 jaar) maar, meer bepaald,  aan een oud zeer, nl. de gevolgen ervan op het aanbieden van het onderricht in de levensbeschouwelijke vakken.

Artikel 24, § 1, derde lid, Grondwet en artikel 24, § 3, tweede zin, Grondwet hebben immers als onvermijdelijke consequentie dat de gemeenschappen dienen te voorzien in levensbeschouwelijk onderwijs voor de leeftijdscategorie die onderworpen is aan de vervroeging van de leerplicht.

Het advies benadrukt ook dat zowel het feit dat de leerling niet voltijds aan de leerplicht wordt onderworpen, als het feit dat aan de betrokken leeftijdsgroep in het verleden geen levensbeschouwelijk onderricht werd gegeven, geen afbreuk  doet aan de grondwettelijke verplichting om levensbeschouwelijk onderricht aan te bieden.

De Raad onderstreept ook, na grondige onderzoek en afweging, dat een regeling waarbij aan een nieuwe groep leerplichtigen in het officieel onderwijs op geen enkele wijze of zelfs niet in een beperkte omvang de keuze voor onderricht in één der erkende godsdiensten of de niet-confessionele zedenleer, wordt aangeboden, niet verzoenbaar is met de Grondwet en meer bepaald met artikel 24, § 1, vierde lid (De scholen ingericht door openbare besturen bieden, tot het einde van de leerplicht, de keuze aan tussen onderricht in een der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer.)  en § 3 (Ieder heeft recht op onderwijs, met eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden. De toegang tot het onderwijs is kosteloos tot het einde van de leerplicht. Alle leerlingen die leerplichtig zijn, hebben ten laste van de gemeenschap recht op een morele of religieuze opvoeding.).

Anders gesteld: elke jongere die vol- of deeltijds leerplichtig is, heeft recht op levensbeschouwelijke opvoeding, ten laste van de Gemeenschap, binnen het lesurenpakket. Enkel de officiële scholen hebben evenwel de plicht onderricht, in een der erkende godsdiensten of in de niet-confessionele zedenleer, te verzorgen en dit tot het einde van de leerplicht. Alternatieven zoals één vak “interlevensbeschouwelijke vorming”, door iedereen te volgen,  of het verwerken van deze materie in diverse vakken, worden verworpen.

Schoolpact en Shoolpactwet: een debat dringt zich meer dan ooit op

Vlaanderen worstelt reeds geruime tijd met de historisch gegroeide levensbeschouwelijke verkaveling van het onderwijslandschap en met het afsprakenpakket dat enkel de officiële school de verplichting oplegt een uitgebreid aanbod inzake levenbeschouwelijke vakken te waarborgen. De gevolgen op financieel en administratief – organisatorische vlak zijn ondertussen genoegzaam bekend.

De uitbreiding van de leerplicht zal andermaal tot gevolg dat de Vlaamse Gemeenschap de nodige maatregelen zal moeten nemen om ervoor te zorgen dat aan de betrokken kleuters in het officieel onderwijs onderricht in de verschillende erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer wordt aangeboden.  Men zal bv. voor deze specifieke doelgroepen de nodige onderwijskrachten moeten aantrekken/vormen en de nodige klaslokalen moeten vinden.

Vlaanderen blijft momenteel nog steeds de voorkeur geven aan dit ontdubbelde onderwijssysteem waarvan de kosten voor beide netten bij de overheid, dit is de burger, terechtkomen. Het recente maatschappelijk debat over de eindtermen maakte duidelijk dat ook zelfs maar het streven naar éénvormigheid omtrent de minimumdoelen die de overheid aan leerlingen (en dus de facto de netten) wil opleggen over wat ze moeten kennen, kunnen en begrijpen, geen evidente zaak is.

Het via het Schoolpact bereikte compromis creëerde via deze separate onderwijsnetten een pedagogische verzuiling. De grondwettelijke verankering zorgt er ook voor dat elke onderbouwde discussie omtrent de wenselijkheid van het bestendigen van dit systeem – verwijzende naar de grondig gewijzigde maatschappelijke context – onmiddellijk op ramkoers komt te liggen met de bepalingen zoals verankerd in de Grondwet.

De pleinvrees voorbij

Zowel de bevolkingssamenstelling als de leerlingenpopulatie wijzigden de laatste decennia grondig en dit laatste daagt ook ons onderwijs en zeker het katholieke onderwijsnetwerk uit (zie de Dialoogschool).

Moeten, in het licht van deze recente sociaal – culturele en meer in het bijzonder levensbeschouwelijke verschuivingen, de onwrikbaar geachte historische verworvenheden en de 19deeeuwse constitutionele verankering van bepaalde prerogatieven, waardoor o.a. de erkende levensbeschouwingen onderwijs mogen organiseren, niet eens herbekeken worden?

Deze historische erfenis is immers niet langer te verantwoorden. In concreto komt deze o.m. neer op een onbestaande personeelsmobiliteit, op het ontdubbelen van studierichtingen, op het verzaken van de voordelen van schaalvergroting en rationalisatie.

Het consensusmodel, kind van het interbellum, waarbij levensbeschouwelijke aangelegenheden niet langer strijdpunt, maar (dure) pasmunt werden, is voorbijgestreefd door de feiten.

Het komt de overheid toe te streven naar de uitbouw van één kwaliteitsvol, voor iedereen toegankelijk, onderwijsnet.  De vraag is immers: hoe moet ons onderwijs, een zeer belangrijke  bevoegdheid en verantwoordelijkheid (in Vlaanderen immers goed voor 13,9 miljard – 2019) er uit zien (missie, curriculum, bereikbaarheid, infrastructuur, personeel…).

 

Is het dan ook niet de tijd, wil men de uitdaging die voortvloeit uit voormelde complexe maatschappelijke realiteit van vandaag, om over te gaan tot het opzetten van één neutraal , pluralistisch onderwijsproject, dat integraal door de overheid wordt ingericht en gecontroleerd.  Deze discussie zal onvermijdelijk ook worden gekoppeld aan het aan gang zijnde debat omtrent de positie van de levensbeschouwelijke vakken. Ook dit debat omtrent in fine gedeeld burgerschap moeten wij durven aangaan.

Onze schoolgaande jeugd heeft daar recht op.

Dr. A. Vannieuwenburg

De auteur is ethicus en doctor in de interdisciplinaire studie van het recht.
Hij is lid van een atelier dat de relatie overheid en levensbeschouwingen monitort en van de denktank Kwintessens.
Hij pleegde deze bijdrage in eigen naam.

Kennismaken?

Klik op de knop voor meer inlichtingen of een kennismaking!