door Alain Vannieuwenburg

Blasfemie te koop gezet

Wij voelden ons vrij comfortabel. Vrije meningsuiting werd gezien als een verworven goed, beschermd door de grondwet en door internationale verdragen. Er wordt sinds enige tijd echter andermaal nagedacht over de “ondergrens” van de vrijheid van meningsuiting. Migratiestromen,  religieuze gevoeligheden, import van conservatieve normen en waarden, internationalisering van het recht … liggen aan de basis van het renouveau van het debat. Niet te verwonderen dat ook blasfemie andermaal een heikel onderwerp werd.

Een in 2009 bekendgemaakte studie beschreef hoe men sinds de jaren zestig van de vorige eeuw kon vaststellen dat blasfemie niet meer als aanstootgevend werd ervaren. Slechts een kleine minderheid leek nog steeds “geschokt”. Deze minderheid was – in aanvang – voornamelijk te situeren binnen de groep christenen. Vanaf de jaren tachtig raakten ook andere religieuze groeperingen, zoals islamitische, betrokken bij blasfemiezaken. De gevoeligheid nam opnieuw toe. De samenleving werd geconfronteerd met een “reveil”.

De voorbeelden zijn legio. De Rushdie – affaire uit 1989 en de ophef rond de film Submission van Ayaan Hirshi Ali en Theo van Gogh uit 2004 toonden aan hoe snel de gemoederen opgehitst kunnen raken. Zeker de incidenten naar aanleiding van de publicatie van cartoons in een Deense krant in oktober 2005 hebben ons duidelijk gemaakt dat de moeizaam verworven vrijheid van meningsuiting onder druk staat. Ook Charlie Hebdo kan er over meespreken. In Pakistan is in de maand augustus van dit jaar een kind met het syndroom van Down aangehouden. Het meisje werd ervan beschuldigd dat ze bladzijden met koranteksten had verbrand. In Pakistan staat op godslastering, blasfemie, de doodstraf. De aanhouding leidde tot internationaal protest en ook mensenrechtenorganisaties hekelden de aanpak door de Pakistaanse justitie van dit “incident”. In de marge werd kritiek geuit op de blasfemiewetgeving. Kritiek is echter een gevaarlijke bezigheid, zeker in Pakistan. Het bekendste slachtoffer is wellicht de Pakistaanse minister Bhatti (rooms-katholiek). Bhatti was een tegenstander van de blasfemiewet en werd begin 2011 vermoord. In Egypte wordt blasfemie aangewend om politieke tegenstanders monddood te maken en in Turkije kreeg een zender een boete omdat in een aflevering van The Simpsons er met God werd gelachen. Volgens de Turkse controledienst was dat blasfemie.

De “deliberatiedemocratie”, het ideaal van een rationeel, open, geweldvrij debat is opnieuw veraf.

De “International Humanist and Ethical Union – The world union of Humanist organizations” maakte zopas het rapport “Freedom of Thought 2012: A Global Report on Discrimination against Humanists, Atheists and the Non-religious” bekend.  Het is een eerder “onrustwekkend” rapport. Wie ongelovig is, wie eerder sceptisch staat t.o.v. religie, kan in heel wat landen rekenen op vervolging. En in een aantal landen is de situatie voor de “kafir”, de ongelovige, ronduit zorgwekkend. De doodstraf is niet veraf. Heiner Bielefeldt, rapporteur van de Verenigde Naties op het gebied van vrijheid van religie of overtuiging, beklemtoonde in een eerste reactie dat er momenteel te weinig aandacht wordt geschonken aan het feit dat atheïsten ook rechten hebben en bescherming dienen te genieten. De internationale mensenrechtenverdragen zijn er ook voor non – believers.

De ezelspassage

Wie herinnert zich nog het incident met Van het Reve, die in 1966, een voorstel voor een boek (eerder een bundel) “ Nader tot U” bij de uitgever deponeerde. Deze bevatte ook het verhaal “Brief uit Het Huis, genaamd Het Gras”. Van het Reve beschrijft er zijn “ontmoeting” met God. Het zou hem zuur opbreken. In Nederland kon men (toen – sinds aanvang der dertiger jaren) veroordeeld worden voor “smalende godslastering”. Van het Reve werd voor de rechtbank gedaagd en ging na een veroordeling in hoger beroep. Hij pleitte dit hoger beroep zelf. Hij ging in zijn betoog in op het godsbegrip, verwees naar de godsdienstvrijheid. Van het Reve verdedigde met verve zijn “ezelspassage”. Paradoxalerwijs had het pleidooi van Van het Reve – die vrijgesproken werd – enerzijds een scherper definiëren van dat wat nu begrepen diende te worden onder “godslastering” tot gevolg, anderzijds zou het “Ezelsproces” ook zorgen voor een grotere voorzichtigheid bij de interpretatie van wat nu “godslasterlijk” geheten kon worden.

Het zou ons te ver leiden om ondertussen alle auteurs die in hun literaire productie godsdienst en kerk hebben gehekeld op te sommen en de reacties hierop te bespreken. Werd bijvoorbeeld ook niet het werk van Hugo Claus beschuldigd van blasfemische accenten. Kardinaal Gustaaf Joos verkondigde – “openhartig” als hij was – dat Hugo Claus en Jef Geeraerts smeerlappen waren (de man had ook bedenkingen bij het algemeen stemrecht en homoseksualiteit).

Vrijheid en godslastering

Het begrip “blasfemie is moeilijk te “vatten”. Voor de Grieken kwam het neer op het “kwaad spreken”, het zeggen van zaken die anderen “schade konden berokkenen”. Voor het judeo – christianisme betekende het, het “ijdel” uitspreken van de naam van God (zie de “Tien woorden”: Gij zult de naam van de Eeuwige, uw God, niet ijdel gebruiken.)

Hoort de overheid blasfemie te veroordelen. Hoe moet dit dan worden begrepen tegen de achtergrond van de gewaarborgde individuele vrijheid? De founding fathers van het prille België werden ook met deze vraag geconfronteerd. Had Willem I de “vrijheid van meningsuiting”, niet proberen te beteugelen door geschriften, beelden en prenten in bepaalde gevallen strafbaar te stellen. Was de pers niet gemuilkorfd geworden?

In het standaardwerk van Alfred Giron (Dictionnaire de droit administratif, Bruxelles, Bruylant – Christophe, 1895, Deel II) wordt met betrekking tot de houding van de wetgever interessant (historisch) materiaal aangereikt. Giron citeert o.m. de memorie van toelichting bij een tekst waarmede de Hollandse Overheid niet enkel de vrijheid van meningsuiting wilde beperken, maar ook “godslastering” strafbaar wilde stellen. Dit besluit van Willem I om pogingen “strekkende om de godsdienst verachterlijk te maken” vervolgbaar te maken haalde de eindstreep niet. De vrijheid van godsdienstige mening, de gewetensvrijheid, werden zeker gesteld. De idee dat “Godslastering en grove beledigingen tegen de godsdienst … daarom enkel te beschouwen (zijn) als misdrijven van louter geestelijke aard: de burgerlijke rechtbanken onthouden zich in deze”, won langzamerhand terrein. Het was nog niet gedaan. Zo zou ook bijvoorbeeld 1828 nog een bewogen jaar worden in de “Nederlanden”. De eigenlijke aanleiding voor de politieke spanningen had o.m. te maken met de persvrijheid. Charles de Brouckère had een wetsvoorstel neergelegd om de repressieve perswetten van 1815 en 1818 te bannen. Dit werd door de Noordelijke Provincies verworpen.

Giron maakt ook gewag van een ontwerp van wet ter bestraffing van « l’outrage envers l’une des communions religieuses auxquelles la loi fondamentale accende une protection égale ». In de motivering werd door de stellers gesteld « On a jugé nécessaire de sévir contre ces hommes qui ne rougissent pas d’insulter ou d’outrager les croyances religieuses protégées par la loi fondamentale. La Nation belge, quelle que soit la diversité des opinions religieuses qui la partagent, ne peut voir plus longtemps avec indifférence bafouer et outrager impunément, chaque jour, ce qui est sacré aux yeux de tout honnête homme. » Het parlement heeft de regering verplicht dit ontwerp van wet in te trekken. Men sprak over “la loi du mutisme”.

In het werk van Giron zijn trouwens diverse interessante passages te vinden die de toenmalige “attitude” jegens religie en blasfemie verduidelijken: « Les lois qui répriment le blasphème sont incompatibles avec le principe de la liberté de conscience et des cultes. Les dogmes religieux ne sont, aux yeux de la loi civile, ni vrais ni faux. Elle ne s’en occupe pas, elle ne les juge pas. Chacun a le droit de les discuter et de les combattre et, par une conséquence nécessaire, de les tourner en dérision par des paroles, des écrits, des images, des caricatures. »

Giron stelt ook dat « La loi place les dogmes religieux sur le même rang que les opinions philosophiques. Elle abandonne les uns comme les autres aux disputes des hommes. Elle ne protège ni les uns ni les autres contre les railleries et injures» en « Les blasphèmes, les outrages envers la religion ne sont plus que des délits purement spirituels, dont les magistrats civils n’ont pas à connaître. »

Onrechtstreeks brengen die passages ons bij enkele interessante vragen: hoe zit het met het recht van godsdienstige gemeenschappen om openbare manifestaties in te richten en wat zijn de grenzen aan de vrijheid van uitoefening van erediensten. Wat kan men van op de kansel verkondigen? Wij laten deze aspecten momenteel buiten beschouwing.

In 2008 verscheen  de studie “Analysis of the Domestic Law concerning Blasphemy, Religious Insults and Inciting Religious Hatred in Albania, Austria, Belgium, Denmark, France, Greece, Ireland, The Netherlands, Poland, Romania, Turkey, United Kingdom on the basis of replies to a questionnaire.” Het gaat hem hier om een document van de Commissie van Venetië, de Europese Commissie voor Democratie door Recht. Het rapport leert ons dat, in Europa, godslastering een strafbaar feit is in Oostenrijk, Denemarken, Finland, Griekenland, Italië, Liechtenstein, Nederland en San Marino.

Ook België komt – verwerking van de antwoorden die verstrekt werden – aan bod. Hieruit leren wij dat België (Strafwetboek, artikel 142 en volgende) voornamelijk het “verstoren van religieuze bijeenkomsten”, het “niet respecteren van religieuze feesten” of het verhinderen of verplichten van “deelname aan een cultus” viseert.

Artikel 142 bestraft inderdaad … hij die een of meer personen door geweld of bedreiging dwingt of verhindert een eredienst uit te oefenen, de uitoefening van die eredienst bij te wonen, bepaalde godsdienstige feesten te vieren, bepaalde rustdagen te onderhouden en dientengevolge hun werkhuizen, winkels of magazijnen te openen of te sluiten en een bepaalde arbeid te verrichten of te staken …” Artikel 143 verduidelijkt dan weer dat gestraft worden (met een gevangenisstraf en met een geldboete)  … zij die de oefeningen van een eredienst, gehouden in een plaats welke bestemd is of gewoonlijk dient voor de eredienst of bij openbare plechtigheden van die eredienst, door het verwekken van stoornis of wanorde verhinderen, belemmeren of onderbreken.”   Artikel 144 bestraft (met een gevangenisstraf en met een geldboete) … hij die de voorwerpen van een eredienst door daden, woorden, gebaren of bedreigingen beschimpt, hetzij in plaatsen welke bestemd zijn of gewoonlijk dienen voor de uitoefening ervan, hetzij bij openbare plechtigheden van die eredienst” terwijl artikel 145 focust op … “ hij die een bedienaar van een eredienst in de uitoefening van zijn bediening smaadt door daden, woorden, gebaren of bedreigingen”.

Artikel 10 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens omschrijft wat onder vrijheid van meningsuiting moet worden verstaan. Dit artikel waarborgt de vrijheid maar onderstreept tezelfdertijd dat geen enkele vrijheid absoluut is.

  “ Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-omroepen, en bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich meebrengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.”

Deze vrijheid is ook vastgelegd in het Belgisch recht, o.m. in de artikelen 19 en 25 van de Grondwet.

Artikel 19 stelt dat de vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd. Artikel 25 poneert dat de drukpers vrij is; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers. Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd.

Naar aanleiding van de zaak “Sharia4Belgium” werd door het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding standpunt ingenomen betreffende “haatboodschappen”. Dit onderwerp werd uitgebreid besproken in een jaarverslag. Het CGKR poneert dat haatboodschappen meer zijn dan uitspraken of geschriften. Het zijn in hun ogen “daden”. Hij / zij die aanzet tot haat, geweld en discriminatie is een actor. Hij/zij handelt en zet zelfs anderen aan tot daden. Het CGKR herinnert er echter ook aan dat het ieder burger vrij staat te denken en te zeggen hij of zij denkt. De vrijheid van mening, van meningsuiting worden immers verregaand beschermd.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stelt immers uitdrukkelijk dat schokkende, verontrustende of kwetsende meningen in een democratie getolereerd moeten. Wie dat doet moet echter weten dat er ook zo iets als een wederwoord bestaat. Belangrijk is dat dergelijke disputen met woorden, met meningen worden “uitgevochten”. Wanneer men echter andere aanzet tot het in “actie” komen, wanneer men andere aanzetten tot haat, geweld en discriminatie ontstaat een andere situatie (die telkens onderzocht zal moeten worden).

Het doornemen van bepaalde teksten waarin deze problematiek aan bod komt is echter niet van dien aard dat er duidelijkheid wordt verschaft. Soms krijgt men de indruk dat het niet volstaat eenvoudigweg iets te classificeren als zijnde een “ aanzet tot haat en geweld” om op deze manier een meningsuiting aan banden te leggen. Zo zou de “nabijheid en het dreigend karakter van het geweld” ook tussenkomen in de beoordeling van de daad. Het Amerikaanse Hoogste Gerechtshof neemt het aspect “clear and present danger” in aanmerking. Het Europees Hof lijkt dan weer de nadruk te leggen op de context waarin bepaalde uitspraken worden gedaan, op de gevoeligheden die heersen, op de penetratie van de boodschap, op de wijze van verspreiden (beperkt, in een gedrukt werk…) en op het daadwerkelijk aanzetten tot geweld.

Kortom: elke situatie dient grondig geanalyseerd te worden vooraleer men de vrijheid van meningsuiting beperkt. De vrijheid van meningsuiting kan niet te grabbel worden gegooid.

Nederland

In 2008 raakten de gemoederen in Nederland redelijk opgehitst. Aan de basis hiervan lag een brief van een brief van minister Ernst Hirsch Ballin (CDA, Justitie) gericht aan de Tweede Kamer. In deze brief liet Hirsch Ballin weten dat niet langer belediging van “een godsbeeld” bepalend moest zijn, maar dat het nieuwe richtinggevende criterium “het zich beledigend uitlaten ten aanzien van een bepaalde godsdienst of levensovertuiging” moest zijn. De brief werd op het laatste moment ingetrokken. Gevreesd werd dat het de bedoeling van de minister was om het verbod op godslastering ook toepasbaar te maken op “heilige boeken of andere kernwaarden”. De brief van de minister veroorzaakte zo veel deining omdat een comfortabele meerderheid van de Tweede Kamer net had laten weten dat men eindelijk eens komaf diende te maken met dat verbod op godslastering. De Kamer wilde de “herwerking” ook aangrijpen om andere regels te actualiseren (voorbeeld: haat zaaien). Dat gevoeligheden aanwezig bleven werd nog maar eens duidelijk toen in bijvoorbeeld 2011 affiches voor een tentoonstelling “wegens blasfemisch” diende weggehaald te worden. De oorzaak was de titel op de affiche “Beter dan God”. De tentoonstelling ging dieper in op “schoonheidsidealen” en hoe mensen zich hieraan menen te moeten aanpassen.

In Nederland sprak de Raad van State zich uit over een wetsvoorstel van enkele Tweede Kamerleden tot schrapping van artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht. De indieners benadrukten voornamelijk de vrijheid van meningsuiting en “het scheppen van zoveel mogelijk ruimte om door botsing van argumenten en opvattingen het maatschappelijk debat over levensbeschouwelijke kwesties en de inrichting van de samenleving te verdiepen”. In dit “advies” (waarbij ook de artikelen 137c tot en met 137f van het Wetboek van Strafrecht werden betrokken, zijnde het verbod op belediging en aanzetten tot haat, discriminatie of geweld wegens godsdienst of levensovertuiging) oordeelde de Raad dat de vrijheid van meningsuiting en het gelijkheidsbeginsel niet verplichten tot afschaffing van het verbod op godslastering, maar ook dat de vrijheid van godsdienst een eventuele afschaffing van het verbod op godslastering, helemaal niet onmogelijk maakt.

De lectuur van dit advies leert ook wat meer over het ontstaan van het verbod op godslastering in Nederland en over de impact van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De Raad had immers de wetsgeschiedenis van de invoering van het verbod op godslastering onderzocht.

Volgens de Raad werd hun visie “nadrukkelijk mede gemotiveerd door angst voor openbare – ordeverstoringen”. De toelichting plaatste het voorstel ook in de context van de vrijheid van godsdienst en de taak van de Overheid om ervoor te zorgen dat mensen die religie ook terdege zouden kunnen beoefenen. (Hier wordt dan ook verwezen naar de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.) Wanneer men als argument voor de afschaffing van de godslastering enkel refereert naar de vrijheid van meningsuiting dreigt er een onevenwicht te ontstaan tussen de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting (zoals vervat in de Grondwet en de internationaal geldende mensenrechtenverdragen). In de marge laat de Raad ook weten dat een beperking van de vrijheid van meningsuiting soms gerechtvaardigd kan zijn.

Wie de tekst doorneemt leest dat de Raad van oordeel is dat religieuze minderheden beschermd dienen te worden, dat men rekening houden moet met de gevolgen / de perceptie van het afschaffen van het blasfemieverbod. Opmerkelijk is dat men de indruk krijgt dat de Raad als het ware waarschuwt voor de reacties op een afschaffen en dus impliciet erkent dat religie, kritiek op religie aan de basis kan liggen van spanningen binnen de samenleving.

De Tweede Kamer gaat binnenkort toch een oordeel vellen over het afschaffen van het verbod op godslastering. SP en D66 dienen het voorstel in. Een datum moet nog worden vastgelegd.

Achter de schermen

Eind 2012 werden o.m. in Nederland, in de Kamer, vragen gesteld m.b.t. een op til zijnd Europese verbod op blasfemie. In de wandelgangen circuleerde het gerucht dat de Europese Unie samen met de Arabische Liga, de Organisatie van Islamitische Samenwerking en de Afrikaanse Unie stiekem een verdrag hierover aan het voorbereiden was.

Al snel werd de link gelegd met de (controversiële) film “Innocence of Muslims”en de houding van M. Schulz. Parlementsvoorzitter Martin Schulz had – door de wijze van reageren en voornamelijk door het gezelschap waarin hij vertoefde – ogenschijnlijk de kant van moslims gekozen. In de marge werd ook verwezen naar de cartoons die het satirische blad Charlie Hebdo publiceerde in reactie op protesten tegen “Innocence of Muslims”. Nederlandse Kamerleden waren van oordeel dat de “vrijheid van meningsuiting” onvoldoende was verdedigd. De Nederlandse auteur Leon De Winter betichtte Schulz er van dat hij door deze houding impliciet voor censuur pleitte.

Een “Joint statement by the European Union High Representative for Foreign Affairs and Security Policy, OIC Secretary General, Arab League Secretary General, and Chairperson of the Commission of the African Union” stemt alvast tot nadenken. In de persboodschap is onder meer te lezen dat “We share a profound respect for all religions. We are united in our belief in the fundamental importance of religious freedom and tolerance. We condemn any advocacy of religious hatred that constitutes incitement to hostility and violence. While fully recognizing freedom of expression, we believe in the importance of respecting all prophets, regardless of which religion they belong to”.

De “ongerustheid” van bepaalde politici is niet ongegrond. Volgens Amerikaanse media spannen Turkije, Egypte en Iran achter de schermen samen om het lasteren van de islam en de profeet Mohammed “aan te pakken” en dit op internationaal niveau. De Turkse premier Erdogan riep de 57 islamitische landen van de Organization of Islamic Conference (OIC) op om in actie te komen en een eind te maken aan de aanvallen op wat mensen als heilig beschouwen. Eerste aangekondigde actie is dat men op de Algemene Vergadering van VN opnieuw zal pleiten voor anti – blasfemiemaatregelen. Hoeveel “enthousiastelingen” er voor een dergelijk voorstel zijn is niet duidelijk. De Organisatie van de Islamitische Samenwerking, steunt het voorstel al wel.

Jaren geleden werd betoogd dat het verbod op uitingen van gebrek aan respect voor een godsdienst of een ander geloofssysteem, inclusief wetten betreffende godslastering, onverenigbaar zijn met bestaande VN – verdragen m.b.t. mensenrechten. Het kan verkeren…

Blijft trouwens ook de vraag of goden en profeten die beweren gevoelig te zijn voor blasfemische uitspraken echt bijzonder te heten zijn?

 

Alain VANNIEUWENBURG

Kennismaken?

Klik op de knop voor meer inlichtingen of een kennismaking!