door Jurgen Slembrouck
Stop de criminalisering van het neutraliteitsbeleid
Jurgen Slembrouck werkt bij de Vrijzinnige Dienst van de Universiteit Antwerpen.
02 juni 2016
Juliane Kokott, advocaat-generaal van het Hof van Justitie van de Europese Unie, adviseert het Hof om het ontslag van een werkneemster van het bedrijf G4S Secure Solutions NV niet te beschouwen als discriminatie. Het bedrijf was eerder tot ontslag overgegaan omdat een werkneemster de intentie had om tijdens de werkuren een hoofddoek te dragen. Maar het arbeidsreglement voorzag in een neutraliteitsverplichting die het volgende stipuleerde: “Het is aan de werknemers verboden om op de werkplaats zichtbare tekens te dragen van hun politieke, filosofische of religieuze overtuiging en/of elk ritueel dat daaruit voortvloeit te manifesteren.”
Professor Jogchum Vrielink (KULeuven), gespecialiseerd in antidiscriminatiewetgeving, hoopt dat het Hof het advies van Kokott niet volgt (De Morgen 01/06/2016). Wanneer het Hof haar advocaat-generaal zou volgen betekent dat volgens Vrielink “dat het Hof het prima vindt dat privébedrijven de hoofddoek verbieden”. Het Hof velt echter geen waardeoordeel maar wel een juridisch oordeel. Zij zegt dus niet dat een neutraliteitsbeleid “prima” is, maar wel dat het “wettelijk” is.
Gelet op de specifieke diensten die G4S aanbiedt aan haar klanten die zowel uit de particuliere sector als uit de overheidssector komen, is volgens Kokott een neutraliteitsbeleid zelfs “zonder meer geboden”
Wie de moeite neemt om het advies van de advocaat-generaal te lezen zal begrijpen waarom het bedrijven moet worden toegestaan een neutraliteitsbeleid te voeren. Kokott toetst niet alleen zorgvuldig het ontslag af aan de antidiscriminatierichtlijn van de Unie maar ze weegt ook op een billijke wijze de belangen van de verschillende partijen. Ze erkent dat godsdienstvrijheid een belangrijk recht is, maar maakt duidelijk dat hetzelfde geldt voor de vrijheid van ondernemerschap. De ondernemer mag daarbij bepalen “hoe en onder welke voorwaarden de werkzaamheden worden georganiseerd en uitgevoerd, alsook in welke vorm zijn producten en diensten worden aangeboden”. Die vrijheid laat toe dat een onderneming een eigen identiteit kan ontwikkelen. Wil een onderneming zich duurzaam op de markt handhaven dan is het evident dat zij “in zeer belangrijke mate rekening kan en moet houden met de voorkeuren en wensen van haar clièntele”. Gelet op de specifieke diensten die G4S aanbiedt aan haar klanten die zowel uit de particuliere sector als uit de overheidssector komen, is volgens Kokott een neutraliteitsbeleid zelfs “zonder meer geboden”. Dit allemaal uiteraard binnen de marges van de wet. Kokott maakt duidelijk dat G4S met haar neutraliteitsbeleid geen wetten overtreedt. Dat beleid heeft immers niet enkel betrekking op de islam maar op alle religieuze, filosofische en zelfs politieke overtuigingen. De neutraliteitsverplichting betreft verder niet de godsdienstige opvattingen maar wel de uiterlijke manifestatie ervan. Uit niets blijkt haar intentie om te discrimineren.
Vrielinks criminalisering draagt niet bij aan een sereen debat en voedt met valse argumenten de gevoelens van uitsluiting waar moslims onder te lijden hebben
Kokott anticipeert op Vrielinks kritiek die stelt dat een dergelijk neutraliteitsbeleid voor minderheden een “belangrijke belemmering op de arbeidsmarkt betekent” wanneer ze stelt dat “met betrekking tot een hoofddoekverbod niet overhaast en ongenuanceerd mag worden besloten dat een dergelijke maatregel de integratie van moslima’s in het professionele en maatschappelijke leven excessief bemoeilijkt”. Voor haar ontslag had de werkneemster als moslima het verbod immers gedurende drie jaar probleemloos nageleefd. Daarnaast maakt Kokott ook duidelijk dat de vrijheid van ondernemerschap andere bedrijven de mogelijkheid laat om een alternatief neutraliteitsbeleid te voeren.
Vrielink criminaliseert de bedrijven wanneer hij zegt dat het “neutraliteitsargument opeens goed van pas komt” en suggereert ze erop uitzijn om “onder het mom van neutraliteit” te discrimineren. Dat is bijzonder jammer want het advies van de advocaat-generaal maakt duidelijk dat er ook in de privésector goede redenen zijn om een neutraliteitsbeleid te voeren. Vrielinks criminalisering draagt niet bij aan een sereen debat en voedt met valse argumenten de gevoelens van uitsluiting waar moslims onder te lijden hebben.
Bron: ‘De Morgen’